‘Stratoloog’Pim van den Berg sprak kort geleden met veel succes VOA leden toe over het ‘DNA’ van onze stad. Nu moet ik bekennen dat ik weinig heb met dat modische gebruik van de afkorting DNA in het zakenleven. Sinds ik voor het eerst, als jong student in de natuurwetenschappen, in de Scientific American de structuur van DNA zag staan, ben ik gefascineerd geraakt door het idee dat een LEGO-achtige structuur bepalend was voor wat ik, in biologische zin ben.
Maar natuurlijk ben ik veel meer. Opvoeding, opleiding, ervaring en de sociale structuur om mij heen heeft minstens zoveel bijgedragen aan wie ik ben en hoe ik me voel. Mijn IDENTITEIT als uniek mens mag dan wel onomstotelijk via mijn DNA vastliggen, maar wie ik ben, en hoe andere mensen mij zien en ervaren, wordt grotendeels NIET door mijn DNA structuur bepaald. Als dat zo was, was ik, en was U, immers in houding en gedrag volstrekt voorspelbaar en we weten allemaal dat dit niet zo is.
Als dat geldt voor mijzelf, en voor U, dan geldt het ook voor de groep waartoe wij horen, voor het bedrijf waarin we werken, of de organisaties en organen waarin we een rol spelen. Daarom is het ook niet zo belangrijk wat mijn DNA is, of wat het DNA van mijn groepsgenoten is, maar wat we zelf, of met z’n allen, vinden, en wat we zelf, of met z’n allen, doen. En dus heeft het niet zoveel zin te praten over dat DNA, wát dat ook mag betekenen in organisatieverband, alsof dat voorspelbaar gedrag zou opleveren. Onze sociale identiteit wordt, volgens Wikipedia, bepaald door ons bewustzijn tot een bepaalde groep te behoren, en als zodanig door die groep én door buitenstaanders te worden behandeld. Dat leidt tot een door die groep gewenst zelfbeeld dat niet eens overeen hoeft te komen met de manier waarop andere groepen daar, vaak stereotiep, tegenaan kijken. Een zelfgeschapen sociale identiteit waarin alle deelnemers zich kunnen vinden en die onvermijdelijk leidt tot de tegenstelling tussen ‘hullie’ en ‘zullie’.
In de politiek leidt zoiets snel tot ‘klevende kiezers’, mensen die het misschien niet, of helemaal niet, eens zijn met een bepaalde politieke stroming, maar die daar, zolang ze geen andere groepering gevonden hebben, toch geen afscheid van durven nemen. Binnen kerken leidt dit snel tot het bouwen van ideologische muren rond de eigen gemeente waardoor drempels worden opgeworpen voor geïnteresseerden die ‘er (nog) niet bij horen’. Ook in culturele zin zijn gemakkelijk grenzen te vinden, en die hoeven lang niet altijd met afkomst te maken te hebben. “Henk en Ingrid” hebben helemaal geen allochtonen nodig om zich ook onderling tot verschillende groepen te rekenen, maar nu ze er zijn, vormen ze natuurlijk een leuk excuus.
In gemeenten kennen we de strijd tussen dorpen en steden, tussen bestuur en politiek, tussen belangengroepen en tussen politieke facties. Vaak zijn die verschillen zo groot, en zo belangrijk, dat de sociale identiteit vanuit die culturele of politieke groep elke vorm van ‘stedelijke identiteit’, waar ons college op blijft hameren, overschaduwt.
Natuurlijk wonen we allemaal in Alphen aan den Rijn, maar voelen we ons ook Alphenaar? Natuurlijk zijn we in fysieke zin allemaal gebonden aan onze woonplaats, maar is dat ook emotioneel het geval? Ik waag dat zeer te betwijfelen.
Ten eerste hebben we het verschil tussen ‘échte Alphenaren’ en ‘Import’. Verder is er een groot verschil tussen Alphenaren die ook economisch aan de stad zijn verbonden (die hier werk hebben) en de meerderheid die dat niet is. Vervolgens is iedereen verdeeld in de meerderheid die het financieel goed gaat, en de minderheid waarbij dat allerminst het geval is. En uiteindelijk wordt ons zelfbeeld, onze persoonlijke identiteit, bepaald door de cultureel/religieuze groepen waarmee we ons verbonden voelen. Eigenlijk zijn er veel meer factoren die ons Alphenaren van elkaar scheiden, dan die ons verbinden. Wij zijn allemaal Alphenaar, maar voelen ons dat niet.
Nu blijkt de Nationale Identiteit vooral te stoelen op historische gronden, uit gebeurtenissen, verhalen en ideeën die we allemaal met elkaar gemeen hebben, of die bewust verzonnen zijn om dat gemeenschapsgevoel te bewerkstelligen. Ik ga er maar vanuit dat dit bij Stedelijke Identiteit ook het geval is. Uiteraard ontbreekt het de Alphense bevolking als geheel aan die gezamenlijke historie. Zelfs de ‘echte Alphenaren’ zullen in hun familiegeschiedenis vooral banden zien met de voormalige gemeentes Alphen, Aarlanderveen of Oudshoorn. En zonder een gezamenlijke geschiedenis komt er van dat ‘Alphense gevoel’, die verbondenheid met de stad en haar inwoners, weinig terecht.
Daarom is het zo zielig dat ons gemeentebestuur er al jaren voor kiest die identiteit voor veel geld uit de grond te rammen. Nieuwe gebouwen moeten ons zelfbeeld als ‘Alphenaar’ opkrikken. Maar het Rijnplein, de Lage Zijde, het Cultuurgebouw, de Baronie en de Maximabrug kúnnen niet dat gevoel genereren dat nodig is om al die Alphenaren, met welke afkomst dan ook, zich te laten identificeren met onze stad. Misschien dat die Alphenaren zich ooit ook Alphenaren gaan voelen, maar dat heeft niets te maken met onze Stadskas, dat Rijnplein of de Fietsappel. Daar gaat tijd overheen, tijd waarin Alphenaren buiten hun zelfgeschapen grenzen heen stappen en steeds meer samen aan een leefbare stad werken. Je kunt dat niet forceren, maar wel stimuleren en het is jammer dat juist op dat laatste wordt bezuinigd.
Natuurlijk is het belangrijk ook fysiek daarvoor de voorwaarden te scheppen, maar een identiteit bouw je niet, die ontstaat.
Ik hoop dat de discussies bij het volgende debatcafé “Op het dorp” verder gaan dan alleen het “DNA”, de ‘maakbare samenleving’ waar toch niemand meer in gelooft. En dat we beginnen met een stukje gezamenlijke historie te schrijven, en die vooral te beleven. Daaraan kunnen de plaatselijke media veel doen, en die doen dat deels al. Nu de gemeente nog!